Doorgaan naar hoofdcontent

Knikker

.
In het Van Geel Archief bevindt zich, op een correspondentiekaart, in een plastic lijst, dus bedoeld voor een tentoonstelling, of misschien wel daadwerkelijk tentoongesteld geweest, deze tekst en tekening:

Het lijkt mij een typische Van Geel-tekst. Vanwege de stelligheid, die vaker in zijn werk is te vinden: alsof hier geciteerd wordt uit een leerboek, of uit het rapport van een onafhankelijk veldonderzoeker. Of spreekt hier de crematieondernemer, op de jaarlijkse open dag, bij het opentrekken van de ovenla, losjes met de hand door de as woelend op zoek naar harde overblijfselen om even aan de bezoekers te laten zien?
       Typisch Van Geel is ook de scherpe tegenstelling tussen het gevoelige onderwerp en deze nuchtere waarnemerstoon. Die zorgt ervoor dat er bij de lezer of toeschouwer een moment van twijfel ontstaat: zou er in de bewering niet toch een kern (een harde knikker) van waarheid kunnen zitten?
       Denk bijvoorbeeld aan allerlei medisch metaal (kunstheupen, platen, schroeven, tandvullingen, pacemakers) dat door de hoge temperaturen wordt omgesmolten tot één metalen bal. Dat zou kunnen. Of: het metaal van sieraden of kleding. Of: een daadwerkelijke knikker, als kind per ongeluk ingeslikt en een leven lang meegedragen en nu pas, na de dood, teruggevonden. Dat kan dan ook heel goed symbolisch opgevat worden: als een beeld voor de onvergankelijke jeugd die veel mensen in zich meedragen.
       Of: een kogel. Eventueel: de kogel die de dood veroorzaakte. Of de symbolische kogel van de dood, de slopersbal die ons allen vroeg of laat vellen zal. Ook: een beeld voor het wezen, de harde kern die in ieder mens aanwezig is, maar die zich pas, zo blijkt hier, na de dood en na verbranding goed laat aanwijzen. Op het moment van de dood verlaat de ziel haar vleselijke woning en vliegt weg, zo zijn sommige religies geneigd te geloven (het Griekse woord ‘psyche’ betekent vlinder), maar hier blijft de kern van de zaak juist achter, in de vorm van een harde knikker.

Een deel van de charme van dit aforisme schuilt voor mijn gevoel ook in het woord ‘knikker’. Eerst al eens door de associatie met het vriendelijke speelgoed, het “balletje van gebakken aarde, steen, marmer of glas, tot een kinderspel dienend” (Van Dale). En, daarmee verbonden, een relativerende levensopvatting: speelgoed zijn wij en tot speelgoed zullen wij terugkeren.
       Vervolgens is er die andere betekenis van knikker, in informeel of schertsend gebruik: hoofd. Harde knikker, hard hoofd, en even de bijgedachte aan hardhoofdigheid, met weer een iets andere levensles als gevolg: wij zijn allemaal stijfkoppen, hardebollen – en dat zal na onze dood nog steeds te zien zijn. Dat is misschien niet zo mooi, maar het woord knikker geeft er iets vergoelijkends aan.

Knikker, knar, knurf: het zijn woorden die wijzen op een zekere dommigheid en onverzettelijkheid, maar die tegelijk toch ook vriendelijk klinken. Zoals wel meer woorden die met kn- beginnen: knakker, knoert, knoepert, knol, kneu, knak. Het lijkt me geen toeval dat Jan Hanlo zijn hond de bijnaam Knak gaf.
       Toen Knak stierf, schreef hij een in memoriam-gedicht, ‘Hond met bijnaam Knak’, met daarin deze regels:

       Hij was een hond
       Zijn naam was Knak
       Maar in zijn hondenlichaam stak
       Een beste ziel
       Een verre tak
       Een oud verbond
       God, zegen Knak

Ik kan het niet bewijzen, maar zoals men in de as van verbrande mensen vaak een harde knikker vindt, zo vindt men, vermoed ik, in de as van verbrande honden vaak een harde tak.

(Bewerking van ‘Knikker’, in ‘Het Van Geel Alfabet. Vijfde supplement’, Tirade 389, mei 2001)

Reacties

  1. Zou de knikker de achtergebleven parel zijn waar al onze ongerechtigheden in ingekapseld zijn, zodat onze ziel die niet hoeft mee te torsen op zijn vlindervlucht.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

Krispijn

. De dichter Chr.J. van Geel was al 41 jaar oud toen hij, in 1958, debuteerde, met een dikke bundel: Spinroc en andere verzen , 148 pagina’s. In de jaren daarvoor had hij al veel gedichten geschreven, maar zonder daarvan iets te publiceren. Van Geel was erg kritisch op zichzelf, en onzeker – wat in dit geval vermoedelijk wel hetzelfde is. Hij kon erg goed twijfelen.        Zijn vriend Enno Endt en zijn levensgezel Thérèse Cornips stelden in 1955 daarom, zonder dat hij het wist, een strenge bloemlezing samen uit alle gedichten die zij op dat moment voorgelegd hadden gekregen: 78 gedichten die zij goed genoeg vonden voor publicatie en waarvan zij dachten dat Van Geel dat eigenlijk ook wel vond. Enno Endt schreef ze allemaal met de hand over in twee schoolschriften. De titel voor deze stiekem uitgekozen gedichten was Roofdruk , de vakterm voor een uitgave waarvan de auteur geen weet heeft. Ze legden de twee schriften voor aan enkele uitgevers, maar het k...

Gandhi

. In zijn column van afgelopen maandag op de opiniepagina van NRC haalde Stephan Sanders een gesprekje aan tussen een journalist en Mahatma Gandhi (1869-1948). Gandhi was, kort gezegd, de man die Brits-Indië voorging in de geweldloze bevrijding van de koloniale bezetter. In 1947 werd India onafhankelijk. Gandhi had zo zijn gedachten over de cultuur van de westerlingen, zoals blijkt uit dit korte gesprek:        – En wat denkt u van de westerse beschaving?        – Ik denk dat het een goed idee zou zijn. De kenner van het werk van Chr.J. van Geel zal dit citaat bekend voorkomen. In januari 1968 nam Barbarber deze tekst van hem op:        INTERVIEW MET GANDI        – Wat denkt u van de europese kultuur?        – Een goed idee. Van Geel zal het ergens in een krant of tijdschrift zijn tegengekomen en hij z...

Consi

. Chris van Geel (1917-1974) woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, aan de Herengracht, hoek Amstel, even zijde, nummer 598. Natuurlijk had hij het moeilijk, zoals iedereen. Tijdens de Hongerwinter werd het ook voor hem steeds lastiger om nog aan voedsel te komen. Van Geel, al lang en dun van zichzelf, werd nu helemaal een broodmagere verschijning.        Eén keer in de week mocht hij komen eten bij de familie Heijdenrijk, bekend van de firma Heijdenrijk, de lijstenmakerij. De Heijdenrijks hadden een paar adressen waar hij ook af en toe kon aanschuiven. “Zo kwam ik de week wel door, zij het met moeite”, vertelde hij later aan G. Brands. Maar de nood was hoog. “Ten slotte betaalde ik ook 5 gulden voor een sigaret, een Consi, bij een portier op het Thorbeckeplein.”        Consi leek mij de naam van een Engels of Amerikaans sigarettenmerk. Het zuiden van Nederland was in het najaar van 1944 al bevrijd. Daa...