Doorgaan naar hoofdcontent

Krispijn

.
De dichter Chr.J. van Geel was al 41 jaar oud toen hij, in 1958, debuteerde, met een dikke bundel: Spinroc en andere verzen, 148 pagina’s. In de jaren daarvoor had hij al veel gedichten geschreven, maar zonder daarvan iets te publiceren. Van Geel was erg kritisch op zichzelf, en onzeker – wat in dit geval vermoedelijk wel hetzelfde is. Hij kon erg goed twijfelen.
       Zijn vriend Enno Endt en zijn levensgezel Thérèse Cornips stelden in 1955 daarom, zonder dat hij het wist, een strenge bloemlezing samen uit alle gedichten die zij op dat moment voorgelegd hadden gekregen: 78 gedichten die zij goed genoeg vonden voor publicatie en waarvan zij dachten dat Van Geel dat eigenlijk ook wel vond. Enno Endt schreef ze allemaal met de hand over in twee schoolschriften. De titel voor deze stiekem uitgekozen gedichten was Roofdruk, de vakterm voor een uitgave waarvan de auteur geen weet heeft. Ze legden de twee schriften voor aan enkele uitgevers, maar het kwam toen niet tot een publicatie. Dat was jammer, maar Van Geel wist nergens van, dus pijnlijk was het ook weer niet.
       “Deze teleurstellende uitkomst kon Van Geel (…) bespaard worden” schreven Enno Endt en Elly de Waard jaren later, in 1977, in hun verantwoording bij het boekje Roofdruk waarin zij een keuze van veertien gedichten uit de oorspronkelijke Roofdruk-cahiers presenteerden. De dichter was toen al overleden, in 1974.

Hier volgt een van die gedichten. Het is een eenvoudig versje, een simpel liedje lijkt het wel, over een ooit ontvangen, en nu toevallig weer teruggevonden cadeautje. Het gaat om een vogel, verpakt in vloeipapier. De vogel was bedoeld om op te eten, getuige een aantekening bij het gedicht: “dit presentje was van suikergoed.”

       Lieveling, lieveling
       vogel verpakt in vloeipapier
       vogel nooit gegeten
       op Sint Krispijn gekregen
       in schoenendozen meeverhuisd
       lieveling lieveling
       waar ben je gebleven.

De dichter vindt een snoepvogeltje terug, na lange tijd – misschien zelfs na heel lange tijd, want uit de tekst blijkt dat het vogeltje ten minste één, en mogelijk zelfs wel meer verhuizingen heeft overleefd. Al die tijd heeft het in een doos gelegen. Het zit nog in zijn originele verpakking, het is nooit opgegeten, het is nog net zo mooi als het was toen het werd geschonken. Maar dat was lang geleden. Het is blijkbaar uit het oog, en daarmee uit het hart geraakt – net als de geliefde die het ooit gaf.
       Dat is het romantische gegeven dat aan dit versje ten grondslag ligt: het terugvinden van het één roept het besef van het gemis van de ander op. In een paar regels is het vrolijke liedje over het onverwachte weerzien met een vergeten geschenk omgedraaid in een droevig liedje van verlangen. De woorden “lieveling, lieveling” lijken aanvankelijk misschien nog te slaan op het teruggekeerde suikervogeltje, maar een paar regels later blijken ze betrekking te hebben op de verdwenen geliefde. Dát vogeltje is gevlogen.

Het vogeltje is gekregen “op Sint Krispijn”. Sint Crispijn is een heilige die in de katholieke kerk op 25 oktober wordt vereerd, samen met zijn broer Crispiaen. Volgens de legende ontvluchtten Crispinus en Crispinianus de christenvervolgingen in Rome, in de derde eeuw na Chr. Ze vestigden zich ver weg, in de Noordfranse stad Soissons. Daar droegen ze overdag de leer van Jezus uit. ’s Nachts werkten ze als schoenmakers, om in hun onderhoud te voorzien. Maar, zo zegt het verhaal, de armen van de stad hoefden voor hun schoenen niet te betalen; die kregen ze gratis.
       Crispinus en Crispinianus waren christenen en weigerden deel te nemen aan de Romeinse keizercultus. Omdat ze hun geloof niet wilden afzweren, werden ze gemarteld en, toen de martelingen hen wonderbaarlijkerwijs niet bleken te deren, gedood. Dit zou zich hebben afgespeeld in het jaar 287 na Chr. Sindsdien werden en worden ze vereerd als martelaren en heiligen, en gelden ze als de schutspatroon van de schoenmakers.
       Op hun naamdag trokken (en trekken soms nog) kinderen in processie naar de werkplaats of de winkel van de plaatselijke schoenlapper, onder het zingen van Crispijnliedjes. Dit is er een: “Sint Crispijn, wanneer zal ’t zijn? / Als de kleine kinders slapen zijn. / De hond zal springen, / de kat zal zingen / en Toonke mijn zoonke / zal speelman zijn.” Na het zingen werden de kinderen dan door de schoenmaker beloond met snoepgoed.

Dit ritueel moet de achtergrond zijn van het Sint Krispijn-versje van Van Geel. Hij zal de vogel van suikergoed niet zelf hebben gekregen van de plaatselijke schoenmaker, maar van een geliefde die hem op de dag van de heilige wilde verrassen. De biograaf denkt dan al gauw aan Thérèse Cornips, zelf niet katholiek, maar afkomstig uit het katholieke Maastricht. Misschien herinnerde zij zich de Crispijn-cultus uit haar jeugd. Als dat zo is, dan moet de vogel geschonken zijn ná september 1952 (want toen leerden Van Geel en Cornips elkaar kennen) en voor Pasen 1955 (want toen werd het versje in de Roofdruk-cahiers opgenomen).
       Dit klinkt aardig, maar de waarheid is dat het meeverhuizen van de vogel pleit tégen deze autobiografische lezing. Van Geel verhuisde in 1946 van Amsterdam naar Groet, maar daarna een hele tijd niet meer. Het is ook mogelijk dat Thérèse Cornips zélf de ontvanger was van de snoepvogel, lang geleden al, en dat zij het presentje al die tijd ongezien heeft meeverhuisd. Voordat Cornips in Groet kwam wonen had zij wèl al heel wat verhuizingen achter de rug.
       In de eerste jaren waarin Van Geel en Cornips samen waren, was het al wel eens tot een tijdelijke breuk tussen beiden gekomen. Cornips ontvluchtte dan het huis, en zocht elders onderdak, zonder te zeggen waar, want anders kwam Van Geel haar weer opeisen. Dat waren momenten waarop Van Geel, bij het terugvinden van de suikervogel, droevig kon denken “lieveling lieveling / waar ben je gebleven”. Het waren ook momenten waarop Van Geel, die zijn naam vaak schreef als Kris, besefte hoeveel pijn dit gemis hem deed. Hoe noem je zulke pijn? Kris-pijn.
       De verbinding tussen Crispijn en Cornips wordt bevestigd door deze aantekening van Van Geel op een kladblaadje, te vinden tussen zijn brieven van en aan Cornips, toen zij weer een tijd weg was: “12 Febr ’57 / verstuurd / Ansicht met krispijntje’s vers er op geschreven” – een van zijn vele pogingen om haar weer terug te krijgen.
       De heilige Crispijn was de patroon van de schoenmakers. Misschien is het toeval, maar ik denk het niet, dat de teruggevonden vogel al die tijd is meeverhuisd in schoenendozen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gandhi

. In zijn column van afgelopen maandag op de opiniepagina van NRC haalde Stephan Sanders een gesprekje aan tussen een journalist en Mahatma Gandhi (1869-1948). Gandhi was, kort gezegd, de man die Brits-Indië voorging in de geweldloze bevrijding van de koloniale bezetter. In 1947 werd India onafhankelijk. Gandhi had zo zijn gedachten over de cultuur van de westerlingen, zoals blijkt uit dit korte gesprek:        – En wat denkt u van de westerse beschaving?        – Ik denk dat het een goed idee zou zijn. De kenner van het werk van Chr.J. van Geel zal dit citaat bekend voorkomen. In januari 1968 nam Barbarber deze tekst van hem op:        INTERVIEW MET GANDI        – Wat denkt u van de europese kultuur?        – Een goed idee. Van Geel zal het ergens in een krant of tijdschrift zijn tegengekomen en hij z...

Consi

. Chris van Geel (1917-1974) woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, aan de Herengracht, hoek Amstel, even zijde, nummer 598. Natuurlijk had hij het moeilijk, zoals iedereen. Tijdens de Hongerwinter werd het ook voor hem steeds lastiger om nog aan voedsel te komen. Van Geel, al lang en dun van zichzelf, werd nu helemaal een broodmagere verschijning.        Eén keer in de week mocht hij komen eten bij de familie Heijdenrijk, bekend van de firma Heijdenrijk, de lijstenmakerij. De Heijdenrijks hadden een paar adressen waar hij ook af en toe kon aanschuiven. “Zo kwam ik de week wel door, zij het met moeite”, vertelde hij later aan G. Brands. Maar de nood was hoog. “Ten slotte betaalde ik ook 5 gulden voor een sigaret, een Consi, bij een portier op het Thorbeckeplein.”        Consi leek mij de naam van een Engels of Amerikaans sigarettenmerk. Het zuiden van Nederland was in het najaar van 1944 al bevrijd. Daa...