.
Hier volgt een simpel gedicht, over een simpele ziel, aangetroffen in een cahier uit augustus en september 1950, met daarin, in nethandschrift, een keuze die Van Geel zelf had gemaakt uit de gedichten die hij sinds 1942 had geschreven:SIMPELE KLAAS
Klaas’ hoeve ligt verlaten aan de hoofdweg,
de auto’s stuiven snel aan hem voorbij.
Hij strijkt de stroeve kruimels van het brood weg
en oogt ze turend na in mijmerij.
De letters van Noord-Holland, Zeeland, Utrecht,
hij kent ze als de koeien in de wei.
Als hij zijn schriften ijvrig in zijn schoot legt
dan houdt hij boek, zet letters op een rij.
Zij flitsen in een glimp voorbij zijn hoeve,
hij spant zich in om toch maar vlug te zien
de letters van wat wegsnelt, ten behoeve
van ’t statistiekje, zeven jaar gediend.
Om wat hij mist, ook ’s nachts, wordt hij al droever,
maar hij berust gelijk een dichter dient.
Het is een verhalend, vertellend gedicht, in de geest van de poëzie van tijdschriften als Forum en Criterium. Rijmend, met een beetje stoplap hier en wat rijkrijm daar, en met een lekker ballade-ritme eronder. Het gedicht vertelt het verhaal van een man die doet wat heel veel kinderen vroeger in vrije uren deden, en misschien nog steeds wel doen: nummerborden van passerende auto's opschrijven in een schrift. Meestal alle nummers onder elkaar, in volgorde van passage, zonder verdere rubricering. Vragen hoeveel je vriendje er al heeft, hopen dat je er meer hebt. Meestal gaat de lol er na enkele sessies wel af.
Zo niet bij deze simpele Klaas, eenzaam wonend in zijn verlaten boerderij pal naast de hoofdweg. Het lijkt wel alsof hij de hele dag niets anders doet dan kentekens noteren, vanaf het ontbijt (eerst nog even, regel 3, de stroeve kruimels van het brood wegstrijken), en dat al minstens zeven jaar lang. Bovendien lijkt Klaas wèl te rubriceren: als hij doende is heeft hij niet één, maar meer schriften op schoot (regel 7-8). Daarin “houdt hij boek, zet letters op een rij”, en ook dat suggereert een vorm van ordening van het aangeboden, snel voorbijschietende materiaal.
Bij “de letters van Noord-Holland, Zeeland, Utrecht” moet men weten dat tot aan 1951 de uitgifte van nummerborden in Nederland een zaak van de provincies was. Elke provincie had zijn eigen letter, gevolgd door hooguit vijf cijfers. Auto's uit Noord-Holland droegen de letter G. Auto's uit Zeeland de letter K. Uit Utrecht: L. Toen na de oorlog de combinatievoorraden in de dichtstbevolkte provincies Noord-Holland en Zuid-Holland op waren, kreeg Noord-Holland de dubbele lettercombinatie GZ, en Zuid-Holland HZ. (Gegevens ontleend aan het lemma ‘Kentekens’ in Hans van Maanen, 7 op de schaal van Richter en andere getallen. De ontcijfering van alledaagse nummers, cijfers, maten en gewichten. Amsterdam, Bert Bakker, 2002, p. 133-138. Van Maanen merkt aan het eind van zijn nog niet eens uitputtende overzicht van ruim een eeuw vaderlandse kentekentoekennerij op: “Het is duidelijk, in de wereld van de kentekenbewijzen is altijd wat te doen.” Simpele Klaas zou van harte hebben ingestemd met deze conclusie.)
Een en ander verklaart waarom Klaas bij zijn werk extra gespitst was op letters, meer dan op cijfers. En het verklaart ook waarom een dichter zich in de slotregels met hem kon vereenzelvigen: een dichter doet immers ook niet veel meer dan letters noteren. En, mooie overeenkomst: ook een dichter, althans een dichter van het type Van Geel, doet niet veel meer dan wanhopig proberen een veel te snel voorbijflitsende werkelijkheid te betrappen, en daar enkele fragmenten van vast te leggen.
Alles maar onder elkaar noteren, zoals Klaas: ook dat week nog niet zo erg af van wat Van Geel omstreeks 1950 in Groet deed. Gedichten schrijven, gedichten overschrijven op losse velletjes, gedichten overschrijven in schriften met een keuze uit eigen werk, vooralsnog alleen maar voor zichzelf en een enkele vriend of vriendin. Het cahier waarin ‘Simpele Klaas’ is opgenomen bevat de oogst van zeven of acht jaar dichten (vergelijk “ten behoeve van ’t statistiekje, zeven jaar gediend”). Het zou nog weer eens acht jaar duren voordat Van Geels eerste bundel verscheen.
Een overeenkomst tussen Klaas en een dichter is daarnaast de eenzaamheid, ook en vooral ’s nachts. De bijkomende suggestie is dat het dwangmatig noteren van nummer- en letterborden (en het dwangmatig dichten) een compensatie is voor, of een gevolg is van een gemis aan liefde, aandacht en seks in de werkelijkheid. Het is een gedachte waar Van Geel, met zijn freudiaanse inslag en zijn surrealistische oog, zich wel in zal hebben kunnen vinden. Net als in het beeld van de dichter als een primitieve geest. Hij zag zichzelf graag als een naïeve schilder en dichter (het liefst op zijn Frans: ‘poète et peintre naïf’ staat ergens op een titelpagina van weer eens een bundel in wording), en ook als een licht krankzinnige. Hij citeerde in die jaren ook graag de dichter A.C.W. Staring:
DE ONMISBARE LEIDSMAN
Verbeeldingskracht en geestdrift heet ik veel!
Maar hebt gij voor daarmee Parnassus op te streven
en is gezond verstand u niet tot gids gegeven,
gij dwaalt, de berg voorbij, naar Geel.
Hij had een voorkeur voor dit kwatrijn vanwege het slotwoord en vooral vanwege de voetnoot die Staring zelf toevoegde: “Geel is een vlek in het Antwerpse, waar men krankzinnigen in de kost pleegt te besteden.” Daar wilde Van Geel wel vandaan komen: van Geel, waar men krankzinnigen in de kost pleegt te besteden.
(Bewerking van ‘Klaas’, in ‘Het Van Geel Alfabet. Zevende supplement’, Tirade, nummer 397, december 2002)

Reacties
Een reactie posten