Doorgaan naar hoofdcontent

Posts

Posts uit oktober, 2025 tonen

Lidloos

. In de gedichten van Chris van Geel komen veel bomen voor. ‘Gekapt perceel’ is er een voorbeeld van. Het verscheen voor het eerst in Tirade , in mei 1968; later werd het opgenomen in de bundel Het Zinrijk (1971). Het beschrijft de aanblik van een stuk bos waarin bomen zijn gekapt. Er is een open plek overgebleven. Nu steken alleen de stronken, de “puntige sporen”, van de bomen nog omhoog:        GEKAPT PERCEEL        Blauw licht daalt in de open        plek over puntige sporen        van het gekapte bos,        doopt ogen, wit, lidloos,        die met één bijlslag zijn geboren.        Wat starend op de bok        zijn hout de zaag aanbiedt        schoot kronkel...

Zaag

. In een van zijn gedichten beschrijft Chris van Geel hoe hij ’s ochtends het raam van zijn huis in de duinen bij Groet opendraait en dan ver uitkijkt over de laaggelegen polder. Hoog boven zich ziet hij wolken. In de lucht ziet hij vogels. In de weilanden paarden. En varkens: “Varkens lopen op een zaag van tepels”. Van een zeug (een vrouwtjesvarken) zijn tijdens de zwangerschap en de zoogtijd de tepels goed te zien. Vooral als zij niet ligt, maar in de wei staat of loopt. Van opzij gezien hangen ze dan als kleine roze driehoekjes naar beneden. Omgekeerd, van beneden naar boven, doen de kleine driehoekige ruimtes tussen de roze driehoekjes denken aan de opstaande tanden van een zaag. Het verbinden van een bij uitstek zacht en kwetsbaar lichaamsdeel met een scherp snijdend voorwerp is een typisch geval van surrealisme. Denk aan de film Un chien andalou (1929) van Luis Buñuel. Daarin snijdt een scheermes door een oog.

Binnenspelen

. Toen Chris van Geel in het begin van de jaren vijftig plannen maakte voor de bundel die uiteindelijk, in 1958, de bundel Spinroc en andere verzen zou worden, zat hij heel erg te hannesen met de inrichting ervan. Er moesten afdelingen komen in die eerste grote bundel, maar hoeveel? En hoeveel onder-afdelingen? En hoeveel gedichten per afdeling? Allemaal evenveel, of was het juist aardig om per afdeling afwisselende aantallen te hebben, en moest er dan in die afwisseling ook weer een regelmaat zitten, of juist niet?        Van Geel dacht aan een indeling naar thema, maar ja – wat is nu precies “het thema” van een gedicht? Vaak lopen thema’s door elkaar bij hem: leven en dood, liefde en ongeluk, seizoenen en stemmingen, natuur en stad, ernst en humor. En dan is er ook nog zoiets als de poëzie zelf, en de vrije verbeelding, die haar eigen gang gaat – altijd lastig om in hokjes te vangen.        Van Geel kon ook ki...

Knikker

. In het Van Geel Archief bevindt zich, op een correspondentiekaart, in een plastic lijst, dus bedoeld voor een tentoonstelling, of misschien wel daadwerkelijk tentoongesteld geweest, deze tekst en tekening: Het lijkt mij een typische Van Geel-tekst. Vanwege de stelligheid, die vaker in zijn werk is te vinden: alsof hier geciteerd wordt uit een leerboek, of uit het rapport van een onafhankelijk veldonderzoeker. Of spreekt hier de crematieondernemer, op de jaarlijkse open dag, bij het opentrekken van de ovenla, losjes met de hand door de as woelend op zoek naar harde overblijfselen om even aan de bezoekers te laten zien?        Typisch Van Geel is ook de scherpe tegenstelling tussen het gevoelige onderwerp en deze nuchtere waarnemerstoon. Die zorgt ervoor dat er bij de lezer of toeschouwer een moment van twijfel ontstaat: zou er in de bewering niet toch een kern (een harde knikker) van waarheid kunnen zitten?       ...

Pepermunt

. ‘Het pepermuntje is een knoop die op de tong wordt genaaid.’ Chris van Geel, losse notitie, zonder titel, augustus 1956. (Bewerking van ‘Pepermunt’, in ‘Het Van Geel Alfabet. Zesde supplement’,  Tirade  395, september 2002)

Wichman

. Dit is een kort tekstje van Chris van Geel, verschenen in Barbarber in juli 1970:        ERICH WICHMAN        Aan een cafétafeltje, tijdens een gesprek, tikte Erich Wichman met de omgebogen        punten van een nagelschaartje soms tegen zijn glazen oog. Erich Wichmann leefde van 1890 tot 1929. Sinds 1910 schreef hij zijn naam als Wichman, en sprak hij zijn naam uit met een korte i. Hij was, behalve beeldend kunstenaar, schrijver, publicist en protofascist, vooral “een ongeleid projectiel”. Hij was een man met een enorme dadendrang en met een enorm talent om vriendschappen, en ook zichzelf, te gronde te richten, zo las ik in een artikel van Atte Jongstra ( NRC Handelsblad , 1 oktober 1999) over Geest, koolzuur en zijk , een uitgave van Wichmans brieven. “Hij vocht al van jongs af aan, waarbij hij gewrichten verstuikte of botten brak.” Verder verstond hij “als geen ander de...