.
In Spinroc en andere verzen (1958) vinden we dit gedicht, over een hertenkamp:
HERTENKAMP
Meisjesoogschuw gaan zij hulpeloos staan,
naderen statig wie eten hun reiken.
Ik kijk op mijn klokje en laat het hun kijken.
Het wijst hoogdunpotig het uur precies aan.
Hoe moet je de houding van hertjes beschrijven? En meer in het bijzonder: de houding van hertjes in een hertenkamp? Ze wandelen altijd wat aarzelend en afwachtend en afzijdig rond, en ze kijken je niet echt aan. Tersluiks, zou je kunnen zeggen. Of: meisjesoogschuw. Dat is het woord dat Chris van Geel invalt als hij hertenkamphertjes wil beschrijven. Het woord is nieuw, maar iedereen voelt wel ongeveer aan wat hij ermee bedoelt: de typische Bambiblik.
Meisjesoogschuw gaan zij hulpeloos staan,
naderen statig wie eten hun reiken.
De meisjeshertjes zijn schuw, maar komen toch langzaam naar voren als zij aanvoelen dat er binnenkort misschien wel iets te eten valt. Is het al voedertijd? “Ik kijk op mijn klokje”, zegt de dichter. Daarna neemt het gedicht een verrassende wending: “en laat het hun kijken.” Dat zie je niet vaak: hertenkampbezoekers die de hertjes een horloge voorhouden. Het sluit mooi aan bij de vermenselijking van de dieren die met het eerste woord, ‘meisjesoogschuw’, al was ingezet. En – wat zegt het klokje?
Het wijst hoogdunpotig het uur precies aan.
Alweer een verrassing. Na de vermenselijking van de hertjes is er een verhertelijking gevolgd – niet van de dichter, maar van zijn horloge. De iele wijzers hebben de gedaante van de poten van de herten aangenomen. ‘Hoogdunpotig’ is ook een nieuw woord dat iedereen meteen zal begrijpen. Maar weten we nu ook hoe laat het is? Wij niet. Maar de hertjes, met hun meisjesoogschuwe blik, vast wel.
(Bewerking van ‘Hoogdunpotig’, in Onze Taal, april 2014)
In Spinroc en andere verzen (1958) vinden we dit gedicht, over een hertenkamp:
HERTENKAMP
Meisjesoogschuw gaan zij hulpeloos staan,
naderen statig wie eten hun reiken.
Ik kijk op mijn klokje en laat het hun kijken.
Het wijst hoogdunpotig het uur precies aan.
Hoe moet je de houding van hertjes beschrijven? En meer in het bijzonder: de houding van hertjes in een hertenkamp? Ze wandelen altijd wat aarzelend en afwachtend en afzijdig rond, en ze kijken je niet echt aan. Tersluiks, zou je kunnen zeggen. Of: meisjesoogschuw. Dat is het woord dat Chris van Geel invalt als hij hertenkamphertjes wil beschrijven. Het woord is nieuw, maar iedereen voelt wel ongeveer aan wat hij ermee bedoelt: de typische Bambiblik.
Meisjesoogschuw gaan zij hulpeloos staan,
naderen statig wie eten hun reiken.
De meisjeshertjes zijn schuw, maar komen toch langzaam naar voren als zij aanvoelen dat er binnenkort misschien wel iets te eten valt. Is het al voedertijd? “Ik kijk op mijn klokje”, zegt de dichter. Daarna neemt het gedicht een verrassende wending: “en laat het hun kijken.” Dat zie je niet vaak: hertenkampbezoekers die de hertjes een horloge voorhouden. Het sluit mooi aan bij de vermenselijking van de dieren die met het eerste woord, ‘meisjesoogschuw’, al was ingezet. En – wat zegt het klokje?
Het wijst hoogdunpotig het uur precies aan.
Alweer een verrassing. Na de vermenselijking van de hertjes is er een verhertelijking gevolgd – niet van de dichter, maar van zijn horloge. De iele wijzers hebben de gedaante van de poten van de herten aangenomen. ‘Hoogdunpotig’ is ook een nieuw woord dat iedereen meteen zal begrijpen. Maar weten we nu ook hoe laat het is? Wij niet. Maar de hertjes, met hun meisjesoogschuwe blik, vast wel.
(Bewerking van ‘Hoogdunpotig’, in Onze Taal, april 2014)

Reacties
Een reactie posten