Doorgaan naar hoofdcontent

Posts

Posts uit augustus, 2025 tonen

Padkost

. Het aardige van Chris van Geel was dat hij zo openlijk en onmiskenbaar onaardig kon zijn. Hij had de gewoonte om na het ontwaken (niet erg vroeg) meteen aan de slag te gaan: gedichten schrijven (veel, wel bijna allemaal kort), brieven schrijven (veel, vaak lang), lezen (veel, van alles en nog wat). Hij was dan nog niet of nauwelijks aangekleed – en dat kon zo de hele dag duren. Pas tegen het eind van de middag, als de brieven de deur uit moesten, ging hij zich wassen en aankleden. Het kwam wel eens voor, niet vaak, dat er overdag aangebeld werd – “tot enorme schrik van ons beiden”, schreef Elly de Waard later, in haar portret van Van Geel. “Wij dachten altijd dat het wel een deurwaarder of zo iemand zou zijn.” Van Geel had de sterke gewoonte om zich dan niet alsnog heel snel aan te kleden, maar om juist bloot, of bijna bloot, “alleen met een handdoek om”, open te doen, “om het altijd ongewenste bezoek af te schrikken.” Dat werkte heel goed. Bezoek van vrienden of kennissen wa...

Plantslag

. Dit is het gedicht ‘Tuin’, uit de bundel Enkele gedichten (1973):        TUIN        Hoe met een goede plantslag midden        in jou te planten met een list        een tuin als daar een plaats voor is,        het licht en daar de lente van. Het is een liedje van verlangen. Ik zou wel een tuin in jou willen planten, zegt de dichter. Een beetje stiekem, zonder dat je er erg in hebt (“met een list”). En dan gaat het hem niet om zomaar een tuin, maar om een tuin met licht. En niet zomaar om licht, maar – hoe subtiel – de lénte van dat licht.        Lente, tuin, licht, liefde – het is niet moeilijk om dit gedicht in verband te brengen met liefdeslyriek uit allerlei tijden. Denk aan de middeleeuwse priëlen en boomgaarden waarin het hoofse minnespel zich afspeelde. Of aan...

Hoogdunpotig

. In Spinroc en andere verzen (1958) vinden we dit gedicht, over een hertenkamp:        HERTENKAMP        Meisjesoogschuw gaan zij hulpeloos staan,        naderen statig wie eten hun reiken.        Ik kijk op mijn klokje en laat het hun kijken.        Het wijst hoogdunpotig het uur precies aan. Hoe moet je de houding van hertjes beschrijven? En meer in het bijzonder: de houding van hertjes in een hertenkamp? Ze wandelen altijd wat aarzelend en afwachtend en afzijdig rond, en ze kijken je niet echt aan. Tersluiks, zou je kunnen zeggen. Of: meisjesoogschuw. Dat is het woord dat Chris van Geel invalt als hij hertenkamphertjes wil beschrijven. Het woord is nieuw, maar iedereen voelt wel ongeveer aan wat hij ermee bedoelt: de typische Bambiblik.        Meisjesoogschuw gaa...

Uiltje

. Dit is een gedicht van Chris van Geel, uit zijn bundel Enkele gedichten (1973):        UILTJE        Hij rolt blad stevig om zich op,        door zon vermoeid, nachtvlinder die        zijn stof verhing, zijn vleugels sloot,        voor vlucht het mom van mummie koos. Het is een aandoenlijk portret, van een aandoenlijk diertje, in aandoenlijke omstandigheden. Het gaat over een uiltje. Wat is een uiltje? Geen kleine uil, maar een nachtvlinder, zoals de tweede regel ook zegt. Sommige nachtvlinders worden zo genoemd omdat hun kop, met relatief grote ogen, van voren gezien, enigszins lijkt op die van een uil. Het gedicht beschrijft een knus tafereel: een diertje dat zich te ruste legt en blad stevig om zich op rolt. Hij is moe, “door zon vermoeid”. Hij heeft “zijn stof verhangen”. Met ‘stof’ zal verweze...

Dagindeling

. In haar boek met herinneringen ( Met een bevroren jas en een geleend tientje , 2015) vertelde Thérèse Cornips (geb. 1926) dat ze, na een jaar in Zweden en Brussel en de Achterhoek gewoond te hebben, in het najaar van 1952 weer terugkeerde in Amsterdam. Op de Nieuwe Keizersgracht had ze een tuinhuis gevonden waar ze kon wonen, en dat ze ook als atelier kon gebruiken. Ze schilderde. En ze maakte nachtwandelingen. “In die tijd ging ik regelmatig ’s nachts wandelen. Dat deed ik altijd al graag. Als kind deed ik het stiekem. In Maastricht stond ik soms om vier uur ’s ochtends op om op de Pietersberg de zon te kunnen zien opgaan.” In Amsterdam deed ze hetzelfde, maar nu hoefde het niet meer stiekem. Kunnen opstaan wanneer je maar wilt, midden in de nacht en gaan lopen en de zon zien opkomen – dat gaf haar een ultiem gevoel van vrijheid. “Als ik in Amsterdam terugkwam van zo’n lange nachtwandeling zag ik tegen een uur of zes grote drommen mensen naar hun werk lopen, naar de sluizen ...