. In haar boek met herinneringen ( Met een bevroren jas en een geleend tientje , 2015) vertelde Thérèse Cornips (geb. 1926) dat ze, na een jaar in Zweden en Brussel en de Achterhoek gewoond te hebben, in het najaar van 1952 weer terugkeerde in Amsterdam. Op de Nieuwe Keizersgracht had ze een tuinhuis gevonden waar ze kon wonen, en dat ze ook als atelier kon gebruiken. Ze schilderde. En ze maakte nachtwandelingen. “In die tijd ging ik regelmatig ’s nachts wandelen. Dat deed ik altijd al graag. Als kind deed ik het stiekem. In Maastricht stond ik soms om vier uur ’s ochtends op om op de Pietersberg de zon te kunnen zien opgaan.” In Amsterdam deed ze hetzelfde, maar nu hoefde het niet meer stiekem. Kunnen opstaan wanneer je maar wilt, midden in de nacht en gaan lopen en de zon zien opkomen – dat gaf haar een ultiem gevoel van vrijheid. “Als ik in Amsterdam terugkwam van zo’n lange nachtwandeling zag ik tegen een uur of zes grote drommen mensen naar hun werk lopen, naar de sluizen ...
Over en van de dichter Chr.J. van Geel — door Guus Middag