.
In november 1963 drukte het tijdschrift Barbarber een lange tekst af, verspreid over vier pagina’s. Dit was het begin:
In november 1963 drukte het tijdschrift Barbarber een lange tekst af, verspreid over vier pagina’s. Dit was het begin:
oog en oor
een oog en een oor
een oor en een oog
is er een oog en een oor?
of een oor en een oog?
Het leek een experimenteel gedicht, of klankpoëzie, uit de school van het dadaïsme. Zoiets als ‘Oote’ van Jan Hanlo, met de sterke beginregels “Oote oote oote / Boe / Oote oote / Oote oote oote boe / Oe Oe”. Maar dat was het niet. Het was een tekst om kinderen te leren lezen, overgenomen uit een oud schoolboek. Eenvoudige korte woorden, korte regels onder elkaar, veel herhalingen, vrijwel geen interpunctie. Het zal voor beginnende lezertjes moeilijk genoeg zijn geweest, maar voor de gevorderde lezer had het vooral een grappig, muzikaal, en ook wel licht hypnotiserend effect, zeker als het hardop werd gelezen.
De tekst was ingestuurd door Chris van Geel. De lezers wisten dat niet, want de namen van de inzenders van zulke ‘gevonden teksten’ stonden er niet bij. Het ging in de opvatting van de oprichters van Barbarber, “tijdschrift voor teksten”, niet om de inzenders, maar om de teksten zelf. Door een fragment uit zijn vertrouwde omgeving te halen en als losse tekst te presenteren gaat de lezer er met een nieuwe blik naar kijken, en dan vanzelf met een nieuwe blik naar de werkelijkheid, en dus ook naar wat men traditiegetrouw onder kunst, en literatuur, en poëzie verstaat.
Van Geel had zijn tekst genomen, zo stond erboven, uit Aagje en Aafje of / Eerste leesboekje / naar de leeswijze van P.J. Prinsen / door H. Hemkes. Het dateerde, zo voegde hij tussen haakjes toe, uit de negentiende eeuw. Dat klopt. Om het analfabetisme in Nederland te bestrijden ontwikkelde de Haarlemse onderwijzer P.J. Prinsen (1777-1854) een leesmethode: Leerwijze om kinderen te leeren lezen. Het werd een groot succes. Dat gold ook voor de op deze Leerwijze gebaseerde leesboekjes van Hemke Hemkes Kz. (1807-1889), ook een schoolmeester. Zijn boekjes werden in het midden van de negentiende eeuw op de meeste scholen in Nederland gebruikt. Een precieze datering van het Eerste leesboekje is moeilijk te vinden; vermoedelijk verscheen de eerste druk rond 1855.
Goed kunnen lezen is belangrijk, want anders ontstaan er fouten – zo blijkt meteen ook al bij deze gevonden tekst. In de ondertitel moet in plaats van ‘leeswijze’ gelezen worden: ‘leerwijze’, met een r. En de titel van het leesboekje van Hemkes is niet Aagje en Aafje, maar omgekeerd: Aafje en Aagje. Ook de interpunctie en de regelschikking wijkt her en der wat af. De volgorde van de vijftien strofen die Van Geel geeft is niet helemaal in overeenstemming met die van het origineel. En compleet is Van Geels weergave ook niet. Daar kwam hij zelf later ook achter, waarop hij voor het volgende nummer van Barbarber (nummer 34, februari 1964) vier “nagekomen” strofen instuurde.
Na het klankpoëzie-erige begin gaat het gedicht (zo noem ik het maar even) in dezelfde bezwerende cadans verder. Tussen alle losse eenlettergrepige elementen verschijnt af en toe een werkwoord en dan ontwikkelt zich zowaar iets van een verhaal.
ik eet
ik eet om een uur
om een uur?
ik eet ook om een uur
om een uur eet ik
ik eet u op
op?
om een uur eet ik u op
Een braaf betekenisloos leestekstje gaat in de laatste regels opeens over in een horrorsprookje: “om een uur eet ik u op.” Zo’n omslag was wel besteed aan een surrealist als Van Geel. Hij hield van de geest van bakerrijmen en kinderliedjes, het geheimzinnige van nog onbegrepen woorden en formules, de magie van tovertaal. Je kunt je voorstellen dat hij de tekst van Hemke Hemkes Kz. met veel plezier voorlas, hardop, en met een raar stemmetje:
asch
er is asch in
ik ijs
oom! ik ijs
ik ijs op een ar
op een ar?
en in een aak ook?
erge en enge
elze en olme
olme en esse
elze en olme en esse
Het merkwaardige gedicht gaat bijna nergens over. Maar er is een ik en een gij en een oom: “oom is al een eeuw oud”. Hij moet ondanks zijn hoge leeftijd een aantrekkelijke oom zijn, want “op oom heb ik ook een oog-je”. Verderop in het verhaal komen Aafje en Aagje uit de titel in beeld. Er wordt gegeten bij Aafje, en wel om één uur (“ik eet om een uur bij aaf-je”), en stipt, want “ja, er is or-de bij aaf-je!” Het wordt interessant als blijkt dat oom (“ar-me oo-me!”) ook komt eten bij Aafje, en dat ook Aafje en Aagje behoorlijk op leeftijd zijn:
aag-je en aaf-je.
aag-je is oud en aaf-je is oud.
oom is ook oud.
aag-je is al een eeuw oud.
en aaf-je ook?
ar-me oo-me en ou-de aaf-je.
Jan Hanlo was enthousiast over het verhaal van Aagje en Aafje, zo liet hij Van Geel weten, in een brief van 18 december 1963 (en ook nog eens in een brief van 2 januari 1964). Maar een paar jaar later was hij vreemd genoeg vergeten dat Van Geel de inzender was. Op 13 februari 1968 schreef hij niet aan Van Geel, maar aan collega-dichter J.C. van Schagen een aardig briefje om hem te complimenteren met dit gedicht. Niet alleen verwisselde Hanlo Van Schagen en Van Geel, maar blijkbaar dacht hij ook dat het een oorspronkelijk gedicht was, en niet een gevonden negentiende-eeuwse leesboekjestekst:
“Geachte Heer Van Schagen,
het is mij een behoefte u eens te vertellen hoeveel plezier ik herhaaldelijk beleefd heb aan uw gedicht Aag-je en Aaf-je, dat in een oud Barbarber staat (u weet wel, dat lange gedicht, zg. leesoefening voor kleine kinderen). Ik houd wel eens een voordracht voor oudere kinderen en ook voor volwassenen. Maar het gedicht heeft altijd een behoorlijke greep op het gehoor. Het is een sterk gedicht. (…) Ik wilde alleen maar eens mijn hulde aan Aafje en Aagje betonen en aan de ar-me O-me, die om de drommel niet arm is. (…)”
Hoe Chris van Geel aan de tekst van Aafje en Aagje kwam is niet bekend. Misschien had hij het oude boekje in huis, in de omvangrijke bibliotheek van zijn grootvader (1865-1945), die hij na diens dood had overgenomen. Misschien bezat Thérèse Cornips, met wie hij tot begin juni 1962 samenleefde, een exemplaar?
Hoe Chris van Geel aan de tekst van Aafje en Aagje kwam is niet bekend. Misschien had hij het oude boekje in huis, in de omvangrijke bibliotheek van zijn grootvader (1865-1945), die hij na diens dood had overgenomen. Misschien bezat Thérèse Cornips, met wie hij tot begin juni 1962 samenleefde, een exemplaar?
In 2012 zag Thérèse Cornips zich genoodzaakt haar huis in Renouprez (in België, in Het Land van Herve, vlak over de grens met Zuid-Limburg) te verkopen. Het was een oude boerderij, met een grote tuin, die ze eind 1973 had gekocht en daarna helemaal tot haar eigen domein had omgevormd. Vóór de verkoopdatum moest alles ontruimd worden. Daarvoor werden met enige regelmaat hulpploegen met vrienden en bekenden ingeschakeld.
Op een van die laatste verhuisdagen in de zomer van 2012 was ik er ook. Ik vroeg haar hoe ze zich voelde. Ze ging even stilstaan, in de deuropening van de al half ontmantelde keuken, spreidde haar armen en zei, met een halve glimlach, uit het hoofd:
een ein-de is er aan
aan een ei?
ook aan u en mij?
aan mij is ook een ein-de.
aan u is een ein-de.
er is een ein-de aan het boek.
Het is de slotstrofe van het verhaal van Aagje en Aafje.
In haar boek met herinneringen (Met een bevroren jas en een geleend tientje, 2015) vertelde ze later over de ontruiming van haar huis: “Dat afscheid was een groot verdriet. Ik probeerde verstandig te zijn, maar ik vond het verschrikkelijk. Het stond er stampvol met spullen – ik had er tenslotte bijna veertig jaar gewoond. Weer moest ik uit mijn huis, weer was ik alles kwijt. Het was opnieuw een les in verlies: je moet ten slotte overal afscheid van nemen.” In de woorden van Hemke Hemkes: een ein-de is er aan, ook aan u en mij.
Thérèse Cornips overleed in 2016, 89 jaar oud.
Reacties
Een reactie posten