Doorgaan naar hoofdcontent

Haasje over

.
In de tekst van Van Geels gedicht ‘Haasje over’ lijkt iets verschoven of versprongen te zijn:

       HAASJE OVER

       Over de brug liep een man
       die een liedje floot.
       Onder de brug ging een boot
       die zijn hoed afnam.

Gaat dit over een man die zijn hoed afneemt en een boot die met zijn stoomfluit een liedje fluit, of omgekeerd, zoals het er ook staat: een man die een liedje fluit en een boot die zijn hoed afneemt?
       Het gedicht kan alleen maar goed begrepen worden als men weet heeft van een zekere Amsterdamse brugpasseergewoonte, zo legde Enno Endt in 1974 uit, in zijn artikel ‘Een potje op het vuur’ (in het aan Van Geel gewijde nummer van het tijdschrift Raam). De lezer “dient zich te herinneren dat bij Amsterdamse bruggen sommige boten hun pijp, een zwarte hoge hoed, neer kunnen laten om er zo onderdoor te schuiven, terwijl de rook direct uit de romp opwalmt.”
       Het klinkt alsof Endt het met eigen ogen heeft gezien, net als Van Geel blijkbaar, en meer dan eens – maar ze kunnen het ook weer niet al te vaak hebben gezien, want dan zou het om een bekend pijpafneemgebruik gaan, en dan zou het gedicht de lezer niet meer op het verkeerde been kunnen zetten, terwijl dat toch de geheime bedoeling moet zijn geweest.
       Het is dan ook verrassend om in een eerdere versie van dit gedicht, in handschrift, onder de tekst bij wijze van voetnoot of toelichting tussen haakjes als locatie toegevoegd te zien: ‘(Parijs)’. Blijkbaar had Van Geel, die kort na de oorlog één keer in Parijs was geweest, in augustus 1946, het hoedafnemen aldaar gezien, en blijkbaar had het hem juist daar voor het eerst getroffen – en niet in Amsterdam.
       Aardig is ook dat Endt dit ooit wel geweten moet hebben, want het gedicht met die plaatsaanduiding werd zo ongeveer onder zijn eigen ogen, aan zijn eigen tafel, in zijn eigen kamer, overgeschreven door Van Geel. Het gedicht was daarbij ook nog eens door Endt zelf uitgekozen. Dat valt op te maken uit het colofon bij een heel vroege bloemlezing uit het heel vroege werk van Van Geel, met de titel Het Speldekussen, ondertitel ‘Klein Liedboek voor Toos’. Die bevatte “een kleine Enno-keuze uit de twee tot tien-regelige verzen uit de werken van Chr.J. van Geel jr.” die de dichter op 17 maart 1952 overschreef en overhandigde aan Toos Noach, de toenmalige vriendin van Endt, ter herinnering aan en bij wijze van dank voor het maandenlang geboden onderdak tijdens de winter van 1951-1952, gedrieën doorgebracht op de huurkamer van Noach en Endt, bij de Amsterdamse Nieuwmarkt, op de hoek met de Sint Antoniesbreestraat.
       Drie jaar later maakte Endt opnieuw, en nu samen met Thérèse Cornips, een keuze uit de gedichten van Van Geel, buiten medeweten van de dichter, onder de titel Roofdruk. Daarin werden onder de titel ‘Ontmoeting’ twee gedichten samengebracht. Het eerste deel kennen we: de ontmoeting tussen een boot (met hoed) en een man (fluitend) bij een brug (in Parijs). Het tweede deel voegt daar een nieuwe ontmoeting aan toe, tussen een boom en een meisje:

       De blaadjes klemmen vast zich
       aan tak en loot en stam.
       Bloot aan de wastafel wast zich
       een meisje dat klaarkwam.

De formele overeenkomsten tussen de eerste twee en de laatste twee regels zijn duidelijk: het beginrijm van ‘blaadjes’ en ‘bloot’, de klankovereenkomst tussen ‘loot’ en ‘bloot’, het rijm ‘vast zich - wast zich’ en ‘stam – kwam’. Inhoudelijk zijn er ook geen vragen, behalve dan de vraag wat het wassende meisje met de klemmende blaadjes te maken heeft. Misschien moeten er hier in de geest wat vrije haasje-oversprongen worden gemaakt, waardoor de boom bijvoorbeeld een seksuele boom wordt waaraan het meisje zich bloot kan gaan vastklemmen alvorens klaar te komen.
       Of zou er hier ook ergens een geheime uitleg zijn, zoals bij de hoedenboot? Zou dit ook een Parijs’ tafereel zijn? Moet er in ons hoofd misschien een ontmoeting ontstaan tussen die fluitende man en het blote meisje, en tussen die boom en die boot? Ik weet het niet. Aantekening van de dichter: “Tussen beide delen van dit gedicht is geen onmiddellijk verband.” Later liet Van Geel het tweede deel toch maar weg. Alleen het eerste deel werd gepubliceerd, in de bundel Spinroc en andere verzen (1958), onder de titel ‘Haasje over’, zonder plaatsaanduiding.


(Bewerking van ‘Saute-mouton’, in ‘Het Van Geel Alfabet. Vijfde supplement’, Tirade 389, mei 2001)

Impressie door ChatGPT

Reacties

Populaire posts van deze blog

Krispijn

. De dichter Chr.J. van Geel was al 41 jaar oud toen hij, in 1958, debuteerde, met een dikke bundel: Spinroc en andere verzen , 148 pagina’s. In de jaren daarvoor had hij al veel gedichten geschreven, maar zonder daarvan iets te publiceren. Van Geel was erg kritisch op zichzelf, en onzeker – wat in dit geval vermoedelijk wel hetzelfde is. Hij kon erg goed twijfelen.        Zijn vriend Enno Endt en zijn levensgezel Thérèse Cornips stelden in 1955 daarom, zonder dat hij het wist, een strenge bloemlezing samen uit alle gedichten die zij op dat moment voorgelegd hadden gekregen: 78 gedichten die zij goed genoeg vonden voor publicatie en waarvan zij dachten dat Van Geel dat eigenlijk ook wel vond. Enno Endt schreef ze allemaal met de hand over in twee schoolschriften. De titel voor deze stiekem uitgekozen gedichten was Roofdruk , de vakterm voor een uitgave waarvan de auteur geen weet heeft. Ze legden de twee schriften voor aan enkele uitgevers, maar het k...

Gandhi

. In zijn column van afgelopen maandag op de opiniepagina van NRC haalde Stephan Sanders een gesprekje aan tussen een journalist en Mahatma Gandhi (1869-1948). Gandhi was, kort gezegd, de man die Brits-Indië voorging in de geweldloze bevrijding van de koloniale bezetter. In 1947 werd India onafhankelijk. Gandhi had zo zijn gedachten over de cultuur van de westerlingen, zoals blijkt uit dit korte gesprek:        – En wat denkt u van de westerse beschaving?        – Ik denk dat het een goed idee zou zijn. De kenner van het werk van Chr.J. van Geel zal dit citaat bekend voorkomen. In januari 1968 nam Barbarber deze tekst van hem op:        INTERVIEW MET GANDI        – Wat denkt u van de europese kultuur?        – Een goed idee. Van Geel zal het ergens in een krant of tijdschrift zijn tegengekomen en hij z...

Consi

. Chris van Geel (1917-1974) woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, aan de Herengracht, hoek Amstel, even zijde, nummer 598. Natuurlijk had hij het moeilijk, zoals iedereen. Tijdens de Hongerwinter werd het ook voor hem steeds lastiger om nog aan voedsel te komen. Van Geel, al lang en dun van zichzelf, werd nu helemaal een broodmagere verschijning.        Eén keer in de week mocht hij komen eten bij de familie Heijdenrijk, bekend van de firma Heijdenrijk, de lijstenmakerij. De Heijdenrijks hadden een paar adressen waar hij ook af en toe kon aanschuiven. “Zo kwam ik de week wel door, zij het met moeite”, vertelde hij later aan G. Brands. Maar de nood was hoog. “Ten slotte betaalde ik ook 5 gulden voor een sigaret, een Consi, bij een portier op het Thorbeckeplein.”        Consi leek mij de naam van een Engels of Amerikaans sigarettenmerk. Het zuiden van Nederland was in het najaar van 1944 al bevrijd. Daa...