Doorgaan naar hoofdcontent

Erwten

.
In een schrift met gedichten van Chris van Geel uit het begin van de jaren vijftig is dit titelloze kwatrijn te vinden:

       ’k Doe honig door erwten,
       de smaak wordt wel slechter,
       doch weinig slechts mor ’k:
       ik hou ze’op de vork.

Een vreemd geval. Honig door erwten? Om ze zoeter te maken misschien, zoals ik vroeger wel suiker op mijn spinazie gestrooid kreeg in een wanhopige poging mij mijn bordje leeg te laten eten? Toch niet. Uit de slotregels blijkt dat de honing hier niet als een zoethouder of smaakmisleider aangewend wordt, maar als lijm.
       Men voege aan de erwten enige honing toe om ze bij het eten gemakkelijker op de vork te houden. De kleine groene balletjes rollen zoals bekend gemakkelijk van de tanden van de vork. De ervaring leert ook dat ze dan meestal niet op bord of tafel of schoot blijven liggen, maar juist sterk de neiging hebben om op de grond te vallen en dan door te rollen, meestal tot in donkere hoeken. De honinglijm kan dit verhinderen, zo leert ons dit vers.
       Het is een handige keuken-, tafel- en eettip. De dichter geeft toe dat het de smaak niet ten goede komt (regel 2), maar men kan niet alles hebben in het leven (regel 3). Het belangrijkste is dat men de erwten op de vork houdt (regel 4). Honger maakt rauwe bonen zoet. Honig maakt gladde erwten stroef.
       De charme van het versje ligt, dacht ik, niet alleen in de nuttige inhoud, maar ook in de vermakelijke formulering ervan, hier en daar bewust knullig. Zie het moeizame eindrijm tussen regel 1 en 2: erwten – slechter. Zie de zware ambtenaarlijke wending in regel 3: ‘doch weinig slechts’. Zie de moeizame woordherhaling in ‘slechter’ en ‘slechts’ (in regel 2 en 3). Zie ’t last’ge gedoe met d’apostroffen, al meteen in het begin, met d’onuitspreek’lijke combinatie van ‘k’ en ‘Doe’. En in de slotregel, met het komische ‘zop’ in ‘ik hou ze’op de vork’.
       De eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat het door diezelfde apostroffering verkregen rijmpaar in regel 3 en 4 weer spectaculair is. Vermoedelijk nooit eerder in het Nederlands rijmde ‘vork’ op ‘mor’k’. Het aardige is dat het eenlettergrepige woord ‘vork’ door het rijm op het moeilijk als één lettergreep uit te spreken ‘mor’k’ toch bijna vanzelf nog een tweede lettergreep krijgt, net zoals in het dagelijks spraakgebruik van veel Nederlanders: ‘forruk’. (Zo gaat de moeizaam gewonnen lettergreep in ‘ze’op’ alweer bijna meteen verloren.)

Onder de tekst is te lezen hoe Van Geel aan dit merkwaardige erwtenvers kwam. Het is ‘Engels anon.’, een Engels anoniem versje, en het werd door ‘Th.’ (Thérèse Cornips) vertaald, op ‘5 Juli ’54’ te ‘Gr.’ (Groet). Geschreven in bruine inkt. Later in potlood toegevoegd de letters ‘O.T.’. Dat was de afkorting van ‘Oneigen Teelt’, Van Geels naam voor een verzameling gevonden, geleende en vertaalde gedichten en teksten die hij nog eens in een bundel wilde onderbrengen.
       Van Geels bron is niet bekend, maar die doet er ook niet zo veel toe bij een anonieme tekst, die bovendien door bijna iedere Engelsman opgezegd kan worden, met lichte varianten. Dit is de versie uit The Faber Book of Useful Verse (ed. Simon Brett, 1981), altijd een nuttige vindplaats voor het vinden van nuttige verzen. Uit de afdeling ‘Useful for Cooks’:

       PEAS

       I eat my peas with honey,
       I’ve done it all my life,
       They do taste kind of funny,
       But it keeps them on the knife.

Opmerkelijk is het woord ‘knife’ in de slotregel. Blijkbaar eet de Engelsman zijn green peas met een mes – en dan heb je zeker honinglijm nodig.
       Navraag leert dat het erwtenvers bij de meesten bekend is als een kinderrijm, zomaar, zonder al te veel betekenis. Ook wel gebruikt, volgens sommigen, als moederrijmpje, inderdaad gebruikt om kinderen het eten van erwten of andere afschuwelijke groenten te vergemakkelijken. De tekst schijnt soms ook wel dienst te doen als spring(touw)liedje. Bij het draaien van het springtouw wordt de tekst opgezegd; na de eerste drie regels volgt dan de vraag ‘How many peas can I get on my knife?’, waarna de inspringer inspringt en het tellen begint. Elke geslaagde sprong telt als één erwt. De springer met de meeste erwten wint.


(Bewerking van ‘Erwten’, in ‘Het Van Geel Alfabet. Zesde supplement’, Tirade, nummer 395, september 2002)

Reacties

Populaire posts van deze blog

Krispijn

. De dichter Chr.J. van Geel was al 41 jaar oud toen hij, in 1958, debuteerde, met een dikke bundel: Spinroc en andere verzen , 148 pagina’s. In de jaren daarvoor had hij al veel gedichten geschreven, maar zonder daarvan iets te publiceren. Van Geel was erg kritisch op zichzelf, en onzeker – wat in dit geval vermoedelijk wel hetzelfde is. Hij kon erg goed twijfelen.        Zijn vriend Enno Endt en zijn levensgezel Thérèse Cornips stelden in 1955 daarom, zonder dat hij het wist, een strenge bloemlezing samen uit alle gedichten die zij op dat moment voorgelegd hadden gekregen: 78 gedichten die zij goed genoeg vonden voor publicatie en waarvan zij dachten dat Van Geel dat eigenlijk ook wel vond. Enno Endt schreef ze allemaal met de hand over in twee schoolschriften. De titel voor deze stiekem uitgekozen gedichten was Roofdruk , de vakterm voor een uitgave waarvan de auteur geen weet heeft. Ze legden de twee schriften voor aan enkele uitgevers, maar het k...

Gandhi

. In zijn column van afgelopen maandag op de opiniepagina van NRC haalde Stephan Sanders een gesprekje aan tussen een journalist en Mahatma Gandhi (1869-1948). Gandhi was, kort gezegd, de man die Brits-Indië voorging in de geweldloze bevrijding van de koloniale bezetter. In 1947 werd India onafhankelijk. Gandhi had zo zijn gedachten over de cultuur van de westerlingen, zoals blijkt uit dit korte gesprek:        – En wat denkt u van de westerse beschaving?        – Ik denk dat het een goed idee zou zijn. De kenner van het werk van Chr.J. van Geel zal dit citaat bekend voorkomen. In januari 1968 nam Barbarber deze tekst van hem op:        INTERVIEW MET GANDI        – Wat denkt u van de europese kultuur?        – Een goed idee. Van Geel zal het ergens in een krant of tijdschrift zijn tegengekomen en hij z...

Consi

. Chris van Geel (1917-1974) woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, aan de Herengracht, hoek Amstel, even zijde, nummer 598. Natuurlijk had hij het moeilijk, zoals iedereen. Tijdens de Hongerwinter werd het ook voor hem steeds lastiger om nog aan voedsel te komen. Van Geel, al lang en dun van zichzelf, werd nu helemaal een broodmagere verschijning.        Eén keer in de week mocht hij komen eten bij de familie Heijdenrijk, bekend van de firma Heijdenrijk, de lijstenmakerij. De Heijdenrijks hadden een paar adressen waar hij ook af en toe kon aanschuiven. “Zo kwam ik de week wel door, zij het met moeite”, vertelde hij later aan G. Brands. Maar de nood was hoog. “Ten slotte betaalde ik ook 5 gulden voor een sigaret, een Consi, bij een portier op het Thorbeckeplein.”        Consi leek mij de naam van een Engels of Amerikaans sigarettenmerk. Het zuiden van Nederland was in het najaar van 1944 al bevrijd. Daa...