In Barbarber 87, december 1971, verscheen dit tekstje van Chris van Geel:
SURPRISE
Hee, daar bevind ik mij tussen Meta van IJzer en Maria van der Steen.
De verrassing van de titel zal wel zitten in het dicht naast elkaar voorkomen van de stofnamen ijzer en steen. De bijkomende gedachte zou kunnen zijn dat je, als je je daartussen bevindt, klem zit, en misschien wel platgedrukt wordt.
Ik heb een tijdlang gedacht dat het een stem uit het graf zou kunnen zijn: hier spreekt een dode die er op het kerkhof, in zijn kist van hout, achter komt dat hij tussen een vrouw van ijzer en een vrouw van steen is neergelegd.
Dezelfde opzet vinden we in het gedicht dat Van Geel schreef over het graf, in Bergen, van de door hem zeer gewaardeerde Eddy du Perron. Ook hier wordt de hoofdpersoon niet genoemd, maar wel de buren waar hij nu opeens en ongevraagd tussen ligt:
GRAF TE B.
Tussen Meskes-De Back
en Krans-Van der Hagen
en Klots.
In een brief van 17 juni 1971 aan Judith Herzberg schrijft Van Geel over de stapelrecensie die Hans Warren op zaterdag 22 mei 1971 in de Provinciale Zeeuwse Courant schreef. Daarin kwam zijn jongste bundel, Het Zinrijk, voor. Warren zei er niet veel over, en niet veel zinnigs, zeker niet in vergelijking met wat hij daarvóór meldde, over de jongste bundel van ene Meta van IJzer, en daarná, over de jongste bundel van ene Maria van der Steen.
Van Geel moppert erover, in zijn brief aan Herzberg. Hij vindt, dat is wel duidelijk, dat hij veel te weinig, en veel te weinig positieve, aandacht krijgt tussen Van IJzer en Van der Steen. Van dat chagrijn heeft hij, verrassing, enkele maanden later toch nog een opgewekt Barbarber-tekstje weten te maken.
SURPRISE
Hee, daar bevind ik mij tussen Meta van IJzer en Maria van der Steen.
De verrassing van de titel zal wel zitten in het dicht naast elkaar voorkomen van de stofnamen ijzer en steen. De bijkomende gedachte zou kunnen zijn dat je, als je je daartussen bevindt, klem zit, en misschien wel platgedrukt wordt.
Ik heb een tijdlang gedacht dat het een stem uit het graf zou kunnen zijn: hier spreekt een dode die er op het kerkhof, in zijn kist van hout, achter komt dat hij tussen een vrouw van ijzer en een vrouw van steen is neergelegd.
Dezelfde opzet vinden we in het gedicht dat Van Geel schreef over het graf, in Bergen, van de door hem zeer gewaardeerde Eddy du Perron. Ook hier wordt de hoofdpersoon niet genoemd, maar wel de buren waar hij nu opeens en ongevraagd tussen ligt:
GRAF TE B.
Tussen Meskes-De Back
en Krans-Van der Hagen
en Klots.
In een brief van 17 juni 1971 aan Judith Herzberg schrijft Van Geel over de stapelrecensie die Hans Warren op zaterdag 22 mei 1971 in de Provinciale Zeeuwse Courant schreef. Daarin kwam zijn jongste bundel, Het Zinrijk, voor. Warren zei er niet veel over, en niet veel zinnigs, zeker niet in vergelijking met wat hij daarvóór meldde, over de jongste bundel van ene Meta van IJzer, en daarná, over de jongste bundel van ene Maria van der Steen.
Van Geel moppert erover, in zijn brief aan Herzberg. Hij vindt, dat is wel duidelijk, dat hij veel te weinig, en veel te weinig positieve, aandacht krijgt tussen Van IJzer en Van der Steen. Van dat chagrijn heeft hij, verrassing, enkele maanden later toch nog een opgewekt Barbarber-tekstje weten te maken.
Reacties
Een reactie posten