Doorgaan naar hoofdcontent

Pleizier

Er was eens een meisje dat ’s avonds laat aanklopte bij het kasteel van een oude koning en koningin. Ze was moe en doorweekt. Ze zei dat ze een prinses was. Het vorstenpaar liet haar binnen en gaf haar een bed met twintig matrassen en daarbovenop twintig donzen dekbedden. Onder de onderste matras had de oude koningin stiekem een kleine erwt gelegd.
       De volgende morgen klaagde de bezoekster dat ze de hele nacht geen oog dicht had gedaan. Het leek wel alsof ze op een steen had gelegen. De koning en de koningin wisten toen genoeg: dit meisje moest wel een echte prinses zijn – en dus de ideale huwelijkskandidaat voor hun zoon.
       Zo gaat het in ‘De prinses op de erwt’, het sprookje van Hans Christian Andersen. Hooggeplaatste adellijke personen zijn gevoelig voor de kleinste dingen, dat weet iedereen. Het geldt ook voor de koningin in het volgende sprookje – niet van Andersen, maar van Chr.J. van Geel:

       SPROOKJE

       Wat een ruw landschap, zei de koningin,
       nu is ons enige pleizier luidop
       en onbedaarlijk diep te huilen, zei
       de koningin.

Het valt niet mee om koningin te zijn. Het landschap kan haar onwelgevallig zijn en er “ruw” uitzien – zo noemt men dat aan het hof. Hobbelde de koets iets te veel? Lag er wellicht een erwt op de weg? Hoe om te gaan met zulk ernstig ongemak?
       Een gewoon mens probeert een teleurstelling op te vangen met iets opbeurends, of met een kwinkslag, maar over zoveel veerkracht beschikt deze fijnbesnaarde koningin niet. Voor haar zit er, zo meldt zij, niets anders op dan in huilen uit te barsten, “luidop en onbedaarlijk” – zo zegt men dat aan het hof.
       Diep huilen is “ons enige pleizier”. “Ons” zal een ‘pluralis majestatis’ zijn, de meervoudsvorm die een majesteit gebruikt als zij over zichzelf spreekt. In haar woordgebruik probeert de koningin niettemin waardig en beheerst om te gaan met haar tegenslag. En met enige humor, de humor van de aristocratie. “Pleizier” is een ironische omkering van het grote leed dat haar hier treft. Het woord wordt uitgesproken op zijn allerdeftigst, met ei – zoals het nu eenmaal hoort aan het hof.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Krispijn

De dichter Chr.J. van Geel was al 41 jaar oud toen hij, in 1958, debuteerde, met een dikke bundel: Spinroc en andere verzen , 148 pagina’s. In de jaren daarvoor had hij al veel gedichten geschreven, maar zonder daarvan iets te publiceren. Van Geel was erg kritisch op zichzelf, en onzeker – wat in dit geval vermoedelijk wel hetzelfde is. Hij kon erg goed twijfelen.        Zijn vriend Enno Endt en zijn levensgezel Thérèse Cornips stelden in 1955 daarom, zonder dat hij het wist, een strenge bloemlezing samen uit alle gedichten die zij op dat moment voorgelegd hadden gekregen: 78 gedichten die zij goed genoeg vonden voor publicatie en waarvan zij dachten dat Van Geel dat eigenlijk ook wel vond. Enno Endt schreef ze allemaal met de hand over in twee schoolschriften. De titel voor deze stiekem uitgekozen gedichten was Roofdruk , de vakterm voor een uitgave waarvan de auteur geen weet heeft. Ze legden de twee schriften voor aan enkele uitgevers, maar het kwa...

Gandhi

In zijn column van afgelopen maandag op de opiniepagina van NRC haalde Stephan Sanders een gesprekje aan tussen een journalist en Mahatma Gandhi (1869-1948). Gandhi was, kort gezegd, de man die Brits-Indië voorging in de geweldloze bevrijding van de koloniale bezetter. In 1947 werd India onafhankelijk. Gandhi had zo zijn gedachten over de cultuur van de westerlingen, zoals blijkt uit dit korte gesprek:        – En wat denkt u van de westerse beschaving?        – Ik denk dat het een goed idee zou zijn. De kenner van het werk van Chr.J. van Geel zal dit citaat bekend voorkomen. In januari 1968 nam Barbarber deze tekst van hem op:        INTERVIEW MET GANDI        – Wat denkt u van de europese kultuur?        – Een goed idee. Van Geel zal het ergens in een krant of tijdschrift zijn tegengekomen en hij zal...

Consi

Chris van Geel (1917-1974) woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, aan de Herengracht, hoek Amstel, even zijde, nummer 598. Natuurlijk had hij het moeilijk, zoals iedereen. Tijdens de Hongerwinter werd het ook voor hem steeds lastiger om nog aan voedsel te komen. Van Geel, al lang en dun van zichzelf, werd nu helemaal een broodmagere verschijning.        Eén keer in de week mocht hij komen eten bij de familie Heijdenrijk, bekend van de firma Heijdenrijk, de lijstenmakerij. De Heijdenrijks hadden een paar adressen waar hij ook af en toe kon aanschuiven. “Zo kwam ik de week wel door, zij het met moeite”, vertelde hij later aan G. Brands. Maar de nood was hoog. “Ten slotte betaalde ik ook 5 gulden voor een sigaret, een Consi, bij een portier op het Thorbeckeplein.”        Consi leek mij de naam van een Engels of Amerikaans sigarettenmerk. Het zuiden van Nederland was in het najaar van 1944 al bevrijd. Daar ...