Doorgaan naar hoofdcontent

Cent

In de jaren zestig van de vorige eeuw schreef Chris van Geel een gedicht over een boomstronk. Het verscheen in oktober 1969 in het tijdschrift Hollands maandblad, en het werd twee jaar later, in 1971, opgenomen in de bundel Het Zinrijk. Het ging over een grote, naast de weg aangetroffen, uit de grond opgegraven stomp. De stam van de boom was er niet meer. Die was mogelijk afgezaagd, of in een storm afgebroken. Daarna zal men de knoest, met de eraan vastzittende boomwortels, uit de grond omhoog hebben getrokken en, zoals men dat vaak doet met stronken, op zijn zij hebben gelegd.

       UITGEGRAVEN STRONK

       De stam ontbreekt, niets dan een knoest,
       een wortel biedt hier inzicht in
       zijn voet, hij reikt hoog boven mij.

       Ik heb er een cent ingelegd,
       in water houdt dat bloemen fris.

Het moet een enorm grote stronk zijn geweest, meer dan manshoog. Van Geel zegt dat hij “hoog boven mij” reikte – en Van Geel was een lange man. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de stronk zich in of op een duin bevond en dat Van Geel bij het langslopen gemakkelijk vanonder bij de knoest naar binnen kon kijken. Maar voorlopig houd ik het op een gelijkvloers gelegen stronk, omdat de titel van het gedicht in de eerdere tijdschriftversie nog luidde: ‘Berm, grote stronk’. In de duinen spreek je niet gauw van een berm, bij een weg wel.
       Zoals vaak bij Van Geel is de beschrijving op het eerste gezicht zakelijk en afstandelijk. De kleuring zit in de woordkeus, en de woordschikking, en de regelval. Een woord als ‘ontbreken’ roept een gevoel van gemis op. De formulering “niets dan een knoest” getuigt van medeleven. Er is een enorme boom geveld en daarvan is nu alleen nog maar, in de berm van de weg, de voet over. Alleen die voet al is gigantisch groot – de achtergebleven stomp van een reus. Ach.
       Van Geel ziet de wortels, traditioneel een symbool voor een nieuw begin en nieuwe bloei, maar hij weet dat deze boom nooit meer wortel zal schieten. De stam is weg. De boom is dood. De wortels zijn al opgegraven. Het staat er niet met zoveel woorden, maar de aanblik bezorgt hem een gevoel van deernis. Wat nog te doen? Hij zoekt naar een gebaar, een ritueel, een laatste groet – en besluit dan om er een cent in te leggen.
       Het is een verrassende wending, op het komische af. Een cent leg je in een vaas met bloemen, om de bloemen wat langer fris te houden – niet in een manshoge zanderige afgestorven boomstronk langs de weg. Het is biologisch gezien geen zinvolle handeling, maar dat hoeft ook niet. De zin zit in het gebaar, niet in de cent.
       De verrassing van het slot schuilt ook in de registerwisseling. Je hóórt het hem zeggen, in de slotregel, met een stemmetje – staccato, iets hoger dan normaal, als een stellige juf: “in water houdt dat bloemen fris.” Het is de toon die je terugvindt in boekjes uit die tijd met huishoudelijke wenken. Van Geel had er een zwak voor. Naar het tijdschrift Barbarber stuurde hij met veel plezier “gevonden teksten” als deze:

       Als er een emmer water in de kamer gezet wordt, blijft de kamer koel.

Of:

       Verfvlekken verwijdert men van de handen door ze in te wrijven met mosterd.

Waarop berust het effect van een cent? Een cent bevat koper. Koper is een fungicide: het doodt bacteriën en schimmels. Met koper in het bloemenwater blijven de bloemen daarom langer fris. Het is wel belangrijk om te weten dat dat gold voor de ouderwetse cent, maar niet meer voor de huidige eurocent. Muntjes van 1, 2 en 5 eurocent bevatten bijna geen koper meer (5,65%). Muntjes van 10, 20 en 50 eurocent wel (89%), en 1- of 2-euromunten ook (75%).
       Had Chris van Geel nu nog geleefd, dan had hij zijn voorlaatste regel moeten aanpassen. De nuffige slotregel had dan wel gewoon kunnen blijven staan.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Krispijn

De dichter Chr.J. van Geel was al 41 jaar oud toen hij, in 1958, debuteerde, met een dikke bundel: Spinroc en andere verzen , 148 pagina’s. In de jaren daarvoor had hij al veel gedichten geschreven, maar zonder daarvan iets te publiceren. Van Geel was erg kritisch op zichzelf, en onzeker – wat in dit geval vermoedelijk wel hetzelfde is. Hij kon erg goed twijfelen.        Zijn vriend Enno Endt en zijn levensgezel Thérèse Cornips stelden in 1955 daarom, zonder dat hij het wist, een strenge bloemlezing samen uit alle gedichten die zij op dat moment voorgelegd hadden gekregen: 78 gedichten die zij goed genoeg vonden voor publicatie en waarvan zij dachten dat Van Geel dat eigenlijk ook wel vond. Enno Endt schreef ze allemaal met de hand over in twee schoolschriften. De titel voor deze stiekem uitgekozen gedichten was Roofdruk , de vakterm voor een uitgave waarvan de auteur geen weet heeft. Ze legden de twee schriften voor aan enkele uitgevers, maar het kwa...

Gandhi

In zijn column van afgelopen maandag op de opiniepagina van NRC haalde Stephan Sanders een gesprekje aan tussen een journalist en Mahatma Gandhi (1869-1948). Gandhi was, kort gezegd, de man die Brits-Indië voorging in de geweldloze bevrijding van de koloniale bezetter. In 1947 werd India onafhankelijk. Gandhi had zo zijn gedachten over de cultuur van de westerlingen, zoals blijkt uit dit korte gesprek:        – En wat denkt u van de westerse beschaving?        – Ik denk dat het een goed idee zou zijn. De kenner van het werk van Chr.J. van Geel zal dit citaat bekend voorkomen. In januari 1968 nam Barbarber deze tekst van hem op:        INTERVIEW MET GANDI        – Wat denkt u van de europese kultuur?        – Een goed idee. Van Geel zal het ergens in een krant of tijdschrift zijn tegengekomen en hij zal...

Consi

Chris van Geel (1917-1974) woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, aan de Herengracht, hoek Amstel, even zijde, nummer 598. Natuurlijk had hij het moeilijk, zoals iedereen. Tijdens de Hongerwinter werd het ook voor hem steeds lastiger om nog aan voedsel te komen. Van Geel, al lang en dun van zichzelf, werd nu helemaal een broodmagere verschijning.        Eén keer in de week mocht hij komen eten bij de familie Heijdenrijk, bekend van de firma Heijdenrijk, de lijstenmakerij. De Heijdenrijks hadden een paar adressen waar hij ook af en toe kon aanschuiven. “Zo kwam ik de week wel door, zij het met moeite”, vertelde hij later aan G. Brands. Maar de nood was hoog. “Ten slotte betaalde ik ook 5 gulden voor een sigaret, een Consi, bij een portier op het Thorbeckeplein.”        Consi leek mij de naam van een Engels of Amerikaans sigarettenmerk. Het zuiden van Nederland was in het najaar van 1944 al bevrijd. Daar ...